Motormensenmens
Laatst mocht ik meedoen met trialrijden bij een club bevriende Engelse motorgekken. Ik raakte er aan de praat met een teelster van biologische groenten. Snijbiet en savooiekool. Mind you.
Ze vertelde me van die groenten toen ze hoorde dat ik wel eens stukjes schreef. “Kun je niet eens wat over mijn groenten schrijven”. Graag.
Ik had genoten van de gratie en de relaxte manier waarmee ze pieken en dalen op het niet malse circuit had genomen. Bovendien kende ik telers van biologische gewassen als verrukkelijke mensen met wie je wel uren lang kunt kletsen over evenwichtigheid, over het loskomen van de aarde of over juist het contact zoeken met die aarde. En dit alles – met haar – ook nog eens in relatie tot je motor en het hele trialgedoe. (Zen en de kunst van het motoronderhoud, kom er maar bij staan!)
Het was op het eind van de middag. De teelster en ik, we hielpen de organisatie mee de witte en blauwe routebordjes in te zamelen. Wij waren uitgeput van het rijden en vlijden ons neer onderaan een zandduintje op een lastig deel van het circuit. Even uitblazen.
Zoals eerder die middag nam ze ook nu meteen het woord, vaardig associërend op trialachtige thema’s. “Weet je”, zei ze, terwijl ze zich – wat ongemakkelijk met haar vette maar stugge Belstaffpak – op het zand liet zakken, “ik heb eigenlijk jarenlang in de verkeerde circuits gezeten. Opgeblazen intellectuele types, mensen vol van pretenties, het allemaal heel erg goed weten maar nooit ergens toe komen. Nee, ik voel me veel meer thuis bij motormensen. Ik ben een motormensenmens. Ongecompliceerd, praktisch en altijd met de handen bezig.”
Dat was ze zelf ook, met de handen bezig. Zij bezat die – dit maal onweerstaanbare – brutaliteit, ik zou het hier eerder vrijheid noemen, van mensen die de hele wereld innemen, en al pratend de arm, de hand van de gesprekspartner licht toucheren. Vreemd of bekend. Dat deed zij ook. Die hand op mijn onderarm. Een volle seconde lang. Dit herhaalde ze een paar keer als ze haar woorden kracht bijzette.
* * * * *
“Circuits, ja, ja”, stoethaspelde ik. “Weet je wat ook een heel circuit is”, vervolgde ik zonder enig idee welke draai ik aan dit gesprek moest geven. “Ja joh”, viel ze me meteen in de rede, “moet je zo’n motor op zich eens bekijken. Heel boeiend. Weet je dat dat circuitjes op zich zijn?!”
Nee ze had geen tijd mijn antwoord af te wachten. “Maar dan echt gesloten circuits. Ga maar na: je elektriciteit, dat is echt een circuit op zich hoor. Het wordt weggetrokken uit je accu en via een stelsel van koperen draden keert het uiteindelijk via het frame weer terug. En het blijft eeuwig rondgaan.”
Ik wilde nog tegensputteren door ‘Lucas’ te roepen, de naam van de even eeuwig falende Engelse boordelektriciteit. Maar ze denderde voort. “…als je een goede spanningsregelaar hebt. En wat dacht je van je olie. Ook één grote kringloop”, zei ze opnieuw met die hand.
Mijn bloedsomloop, die aangestuurd door een bonkende hartslag voortjakkert, is ook een circuit, dacht ik. Deze wijsheid hield ik voor me.
Het circuitzand van zich afkloppend, stond ze op. “We moesten de bordjes maar eens inleveren.”
Gebaseerd op column die eerder verscheen in Unapproachable van Norton Club Nederland
Dit bericht is geplaatst in
blog met de tags
Lucas,
trial. Bookmark de
permalink.