Het bedrijfsbestelbusje van wijlen mijn oom is vaak, idioot vaak, uitgerukt om mij en mijn gestrande brommer naar huis te brengen.
Een toertocht met mijn plaatselijke motorclub heb ik meer dan eens moeten besluiten, hangend aan een sleepkabel. En de fabriek die me later in dienst nam als jongste bediende in de boekhouding, had altijd wel een vrachtauto op de weg die uit de een of andere stad mijn onwillige motor als retourlading mee kon nemen.
Fijn die hulp. Maar pech is niet leuk. Pech doet is iets met de pechvogel maar ook met anderen. Pech trekt mensen aan. Goede en verkeerde.
Naast het verwerken van de teleurstelling over de trouweloze dienstweigering van je motorfiets, moet je ook nog eens een haarscherpe analyse maken van de uit alle windrichtingen toegestroomde lieden: gezellige kletsmeiers die in jouw tegenslag een welkome onderbreking van de eigen dagelijkse sleur zien, en de lui die net die ene neef hebben met die punttang die je nou juist nodig gaat hebben tot aan de zeer gespecialiseerde deskundigen met een paardenhaar in de portemonnee, altijd paraat om een verstopte sproeier even ‘uit te borstelen’.
Is je analyse ondeugdelijk dan ga je met de verkeerde het gesprek aan en loop je het risico kostbare tijd te vermorsen, omdat inmiddels die ene specialist alweer is vertrokken met in de binnenzak de kostbare paardenhaar.
Goed je publiek analyseren dus. En hopen op de komst van hulptroepen in de vorm van een punttangetje of een gave bougie.
* * * * *
Ik zei het ‘pech is niet leuk’. Tot hier had ik het echter over pech-onderweg. Pech op plaatsen waar je niet eerder bent geweest, waar mensen je niet zo gauw zullen kennen. Tamelijk onschuldig.
Van een heel erge categorie is pech in de buurt of – ik durf het haast niet op te schrijven – pech bij je eigen voordeur. Dat rammen op die kickstarter! Tien keer. Twintig keer. Vijfenveertig keer. In je ooghoek zie je bekende, nieuwsgierige hoofden achter de porseleinen beeldjes en de gebreide vensterbankhondjes opduiken.
Schietgebedjes prevelen, en onderwijl louter onverstoorbaarheid etaleren. Is een paar minuten vol te houden. Maar wat is het moment dat je bezorgd omlaag naar je blok kijkt? Wanneer schroef je je tankdop los om de benzinevoorraad te checken? Ja, hoeveel keer moet je de kickstarter eigenlijk hebben rondgetrapt voordat je – voorlopige overgave – van je motor af mag stappen, de handschoenen kunt uittrekken? Want o, o, o wat dreigt er een boel gehoon, gelach en gezichtsverlies! Je bent net een half uur je bed uit en zit middenin een toneelstukje waar jouw zelfbeheersing de hoofdrol is toebedacht. En waarbij het dus erg ongepast is wanhopig op je stuur te slaan, geërgerd je voorspatbord een oplawaai te verkopen.
* * * * *
Het is het onzekere moment van de onberispelijk geklede Macher die lopend op de stoep over zijn eigen voet struikelt. Omstanders die ginnegappen achter de hand. En dat weet de struikelaar. Meelachen kan niet. Hij kan alleen naar zijn voeten kijken alsof die goed gepoetste rechterschoen het heeft gedaan of hij kan een trottoirtegel een beschuldigende blik toewerpen.
Alleen al omdat ik ervoor bedank nog langer in een onmogelijk toneelstukje terecht te komen, wil ik een pechgeval onderweg koste wat kost oplossen. Om hoe dan ook rijdend huiswaarts te kunnen keren.
Tegen beter weten in dat ding rijdend thuis brengen. Gewoon doorrijden met een gebroken zuigerveer en een vette rookpluim in je kielzog. Voor 875 euro vernielen om maar niet met die motor aan de hand door de buurt te hoeven. Ik wil niet meer meemaken dat ik mijn straat inrijd als bijrijder van een autootje met mijn motor in de spanbanden op de aanhanger.
Ik werk op dit moment aan het probleem. Die Norton Big Four waarover ik eerder schreef, gaat er komen. En rap. De bak gaat eraf en op het zijspanframe schroef ik een goot, waar precies een Norton ES2 in gezet kan worden. Dat is luxe thuiskomen. Zo luxe dat ik nu al weet dat ik gauw een pechgeval ga ensceneren. Een eindje buiten de deur.