Op papier kan ik heel goed zijspanrijden. Ik kan het zelfs al enkele jaren nadat ik in 1997 het ‘Handbuch fur Gespannfahrer’ van Edmund Peikert had doorgenomen.
In de wachtruimte van de tandarts of in de stoel bij de kapper oefen ik regelmatig en zit ik volop gas te geven in een bocht naar rechts of laat de combinatie als vanzelf door een linkerbocht lopen.
Gaat allemaal goed. En toch kan er ineens dikke paniek uitbreken. Want hoe gaat het ook al weer als er plotseling moet worden uitgeweken naar links? Waar blijf je met je geliefkoosde Norton Big Four plus linksdragend zijspan (de combinatie die ik op papier doorgaans rijd) als een grote postorderauto een polderweggetje op schakelt om twee herenkostuums en een 123-delige bestekset op een boerenhoeve af te leveren?
Vanwege deze zich opdringende onzekerheden en de drang om niet mijn hele leven lang alleen maar virtueel zijspan te rijden, meldde ik me aan bij Rob Teffer, een van de weinige zijspanrijscholen die ons land telt. Nee, natuurlijk reed Rob niet met een Big Four, kom op zeg, nee gewoon op een BMW.
Ik zag dat tegenvallertje toen ik met de Norton ES2 het erf op reed. Maar er viel sowieso nog niet te beginnen want ook bij Teffer start het zijspanrijden aan de keukentafel. Theorie. Dat was schrikken. Want ik mocht dan met ‘en-wat-zou-jij-in-die-situatie-doen’-vragen tussen de uitleg door aardig raad weten, onderwijl spiegelde de zijspanprof me de angstigste situaties voor.
‘Zijne Excellentie DAF’ die plotsklaps een uitrit uitkomt, het zijspan dat in een rechterbocht omhoog komt of een zijspan dat juist met de snuit naar de grond duikt en jou mét het achterwiel van je motor een metertje de lucht in tilt. Jaaa, dat kan allemaal gebeuren, sprak hij met een van ironie krullend lachmondje. Ik knikte.
* * * * *
Op naar de praktijk. De droge praktijk van het parkeerterrein en de pionnen. Onderweg naar de oefensectie merkte ik voor het eerst in mijn leven dat een motor jou wagenziek kan maken. Nee, zelf reed ik nog niet. Voor mij was voorlopig een plaats in het zijspan gereserveerd. Op een notendopje in zwaar weer op het IJsselmeer had ik me lekkerder gevoeld. Rob deed er alles aan om mij uit het zijspan te krijgen: eerst een serie haakse bochten, dan weer hing ik in een gelift zijspan een eeuwigheid lang een halve meter boven een trottoirband. Schuin!
“Stap nou maar eens op”, zie hij, nu zelf plaatsnemend in het zijspan. Ik liep meteen in de val, mijn rechterbeen nonchalant over de buddy zwaaiend. Rob weerde vanuit de bak geroutineerd mijn been af. “Kluns, wou je soms mijn dure zijspan een rotschop verkopen?!” Opstappen alsof je te paard gaat dus.
Er kwam verbetering. En na een paar uur dorst ik zowaar de combinatie met een stevige vaart door de rechterbocht te sturen. Het zijspanplezier klom met de kilometer, en op het eind van de dag verklaarde Rob dat het toch nog wat kon worden.
* * * * *
Een paar weken later kwam de klap. In de lading motorbladen, inhakend op 60 jaar bevrijding, kwam de hele motorvloot uit de Tweede Wereldoorlog voorbij. Inclusief de door mij zo gezochte Big Four, de ongekroonde koning van de zandbak.
In de bladen las ik – zestig jaar na dato – het afschuwelijke nieuws dat het overgrote deel van de 4700 tussen 1938 en 1942 geproduceerde droomcombinaties niet was gesneuveld op het veld van eer maar onder het brute geweld van de snijbrander.
Ongeschikt tot levensgevaarlijk voor burgergebruik had het oorlogsministerie geoordeeld. Het zijspanstel was slechts geschikt voor zandterrein: op kinderkopjes of asfalt wil het ding alleen maar rechtdoor. Jarenlang virtueel bochtenwerk met de Big Four waren weggegooid.
Ik weet niet of ik nog wel wil.
Engelbert Spechtenborst jr.
Gebaseerd op column die eerder verscheen in Unapproachable van Norton Club Nederland