Wie de motor tijdens de winter op stal heeft kent die hunkering naar het voorjaar. Burger-motorijders die tijdens de tweede wereldoorlog die drang jarenlang hebben moeten onderdrukken, lijken er kort na het oorlogseinde dan ook alles voor over te hebben een motorfiets te pakken te krijgen.
Dat terwijl de economie van het leeggeroofde Nederland er nog zeer beroerd voor stond. En over roof gesproken: van de 65.000 nog in 1940 getelde motorfietsen zijn er aan het eind van de oorlog nog een kleine 1300 over. Doordat een gemiddeld huishouden slecht in de slappe was zat, maar ook door de beperkte verkrijgbaarheid van zowel tweedehands als nieuw geproduceerde motorfietsen bleef het nog lange tijd bij dromen.
Platenspelers
De hunkering wordt zichtbaar in advertenties in het in 1948 wekelijks verschijnende Motor (‘Vrij Auto- en Motor-Weekblad’). In het nog dunne, slechts 16 pagina’s tellende blad is een speciale ruilrubriek opgenomen. Wasmachines, radiomeubelen, platenspelers, haarden en schrijfmachines worden aangeboden om maar in het bezit van een lichte motorfiets of zelfs een zware 500cc kopklepper te komen.
Je voelt dat het huiselijk leven uit de bedrukte oorlogsjaren waarin accordeondeuntjes en dansplaten nog enig licht in de verduistering konden brengen, eraan toe was plaats te maken voor een avontuurlijker buitenleven. Eropuit. De wereld in.

Een advertentie van een dansliefhebber uit Baarn in Motor van 27 februari 1948 spreekt boekdelen:
Electrische gramofoon met versterker en 45 moderne dansplaten voor losse BMW motor R75 met cardan en achterwiel. Motor moet compleet zijn.
De Moonlight Serenade van Glenn Miller en Hey-ba-ba-re-bop van Lionel Hampton van tussen de schuifdeuren legden het af tegen de droom van een nog te bouwen BMW R75 die frisse wind en – ironisch, want Duitsch – vrijheid moest brengen.
Ruilbeurs
Vlak na de bevrijding was het motorbezit extreem laag. Niet alleen had de Duitse bezetter erop los gevorderd, ook de geallieerde bevrijders en het Militair Gezag voegden graag auto’s en motorfietsen van burgers aan het eigen voertuigenpark toe. In 1945 waren er nog 1300 stuks over.
Volgens CBS-gegevens liep dat aantal in 1948 op tot 72.000 om in 1959 met 172.000 een tijdelijk hoogtepunt te vinden. Na een dieptepunt in 1973 (52.000 stuks) – ‘iedereen’ was inmiddels in de auto gestapt – steeg dat aantal gestaag weer naar uiteindelijk 720.000 op dit moment.
De jaargang 1948 van Motor dook ik enkele weken geleden op bij de Onderdelenruilbeurs in Wormer. Een beurs voor onderdelen van Engelse motorfietsen. Ruilen vindt er nog zelden plaats. In de praktijk zie ik er vrijwel alleen bankbiljetten knisperen en euromunten rollen.
Ik ruilde er de jaargang 1948 voor vijf munten van 1 euro.