Motorlust

Pas geleden was ik bij een Indian-rijder op bezoek. Ik had zijn verzameling V-twins en een vier-op-een-rij-model, aangevuld met nog wat ander Amerikaans spul wel vaker gezien. Vluchtig.
En hoewel ik geen eenkennige Norton-rijder ben, nam ik de aanwezigheid van deze zwaargedateerde motorfietsen – sommige 90, 100 jaar oud – voor weinig meer dan kennisgeving aan.

Uit het zicht van de oude, maar nog levende Indians praatten we nog wat over gangmaken met de motor op de wielerbaan, een ambacht waarvoor Indians in het verleden nog wel eens werden gebruikt. Ze voelen zich kennelijk erg goed als ze maar rondjes kunnen draaien. Ook in de houten ton van de steile wand zijn ze vaak ingezet.
Het praatje leidde tot het tevoorschijn halen van een boek. De kennis had dat nodig om zijn verhaal wat meer kleur te geven. Het was een betoog waarin hij beweerde dat het vooral de Fransen zijn geweest die aan de wieg stonden van de motorfietstechniek. Nee, niet de Engelsen.
Het was ook een Fráns boek waarmee hij op de proppen kwam. Gelukkig met veel plaatjes. Van historische motorfietsen, dinosaurussen uit de eerste jaren 1900-1910. En een hoofdstuk over stayermotoren. Ook Frans. Want onze zuiderzuiderburen stonden ook al bij de wieg van de gangmakerij. Dat zei de kennis. Dus dat werden veel Terrots en Magnat-Debons. Prehistorische beesten in de motorwwereld waar ik even vluchtig naar keek als naar de boven beschreven Indians

*  *  *  *  *

Bij het bladeren in het boek bleef ik ineens stil staan bij één foto. Ik kon mijn ogen haast niet van het beeld weghouden. Een man op een motor. Beiden waren – doordat de tijd over de foto was heengegaan – sterk uitgebleekt. Ze leken in zachte, vage lijnen geschetst.
De berijder zat ogenschijnlijk wat onnatuurlijk op zijn motor. Hij was van onderaf gefotografeerd, een verbeten blik keek onder het sterk gebogen stuur door.
De berijder was een renner want hij was duidelijk bezig om op een baan zo hard als het maar kon, rond te vliegen. De wielen hadden de dikte van die van een transportfiets. De man droeg stevige laarzen en had een flinke tank op het frame liggen.
Op een onscherp, haastig gemaakt snapshot uit het boek kan ik nog net zien dat het gaat om Bob Perry. Geen Fransman. Een Amerikaan die een Excelsior bereed. Hij was tussen 1915 en 1920 zeer succesvol bij races op de veelal houten kombanen. Zoals veel coureurs en toeschouwers vond ook Perry de dood op zo’n baan. Los Angeles 1920.
De foto geeft Perry en zijn Excelsior – ik denk door het kikvorsperspectief – een enorm krachtige uitstraling en veel dynamiek. Ik kan er nog veel meer over schrijven, maar het is vooral een foto waardoor je acuut zin krijgt op je eigen motor te springen. Je hand vraagt om het gas.

*  *  *  *  *

Een andere teaser die me te binnenschiet is van literaire aard. De beschrijving van T.E. Lawrence in het verhaal De Donderprofeet waarin hij de strijd aanbindt met een jachtvliegtuig, is onovertroffen. Waar zijn de jachtvliegtuigen? Waar is míjn Brough, nou ja Norton? Als je net een paar regels in het verhaal zit, bevangt je al een onbedwingbare motorlust.
Wanneer ik deze teasers op een rijtje zet, schrik ik. Heb je dat dan nodig om op je Norton te kruipen? Is het zonder Perry en Lawrence al niet spannend genoeg? Moet je dan eerst in de heldenrol zitten? Moet je eerst de motorwind over het papier voelen voordat het leuk is?
Neeja. Het is mijn Norton-zelf. Ik weet het nu beter dan ooit. Ik weiger dit jaar af te sluiten voordat ik mijn Norton ES2 heb ontdaan van zijn ontstekingskwaal die alleen maar onregelmatig en ergerlijk gerochel voortbrengt.
Het schiet me trouwens tot slot nog te binnen dat James Lansdowne Norton ooit begon met een opsteekmotortje. Een Clement. Geïmporteerd uit Frankrijk. Die Fransen toch!

Engelbert Spechtenborst jr.
Gebaseerd op column die eerder verscheen in Unapproachable van Norton Club Nederland

Dit bericht is geplaatst in blog met de tags , , . Bookmark de permalink.

Geef een reactie