Een herinnering aan iets dat 32 jaar geleden is, telt eigenlijk niet. Alleen als het vijfentwintig of vijftig is. Maar ik kwam over Freddie Frith zoveel innemendheid tegen dat ik me daar even niets van aantrek. De coureur overleed op 24 mei 1988.
Hij was succesvol met eerst Velocette en later Norton. Frith stapte verder ook rustig op een Guzzi of een Triumph. Zelfs op een Lambretta. Dat laatste deed hij na zijn actieve raceloopbaan in een dolle 24-uursrit op the Isle of Man.
De mensen waren gek met hem omdat hij zo bescheiden was. En natuurlijk succesvol. We denken dat dat alleen voor Nederland opgaat: tot de wereldtop van het een of ander behoren en bescheiden doen. Maar in het Verenigd Koninkrijk drukken ze je met die combinatie van eigenschappen ook aan de borst.
Een voorbeeld van Frith’s opstelling is het verhaal dat rondgaat waarin hij – zich bij een zoveelste vintagerace in het schnabbelcircuit – bij een tent vol officials meldde met de woorden ‘Eh…. excuse me, my name is Frith…’. De man was Europees kampioen (1939 en 1948) en de eerste wereldkampioen (1949) in de 350. Tussen 1936 en 1949 schreef hij vier TT-zeges op zijn naam.
Om een goed idee van hem te krijgen moet je de foto erbij pakken waarop hij staat afgebeeld naast zijn Norton-teamgenoot Jimmy Guthrie. De laatste heeft een scherpe kin en oogt meedogenloos met zijn spitse en afgetrainde gezicht. Die lust de trottoirbanden rauw. Frith’s gezicht is rond, en hij kijkt met zijn naar beneden geslagen blik onder de camera door. Bescheiden omdat hij op één foto met Guthrie mag; zijn successen zouden enkele jaren later volgen.
Frith won niet alleen races maar met zijn zachtaardigheid ook de harten, de wereld. Nooit kwam ik een verhaal tegen dat hij zich binnen de lijnen van het circuit misdroeg. Dat hij met een knietje een opponent in een bocht tegen de straatstenen zou hebben gewerkt. Of dat hij eenzelfde effect zou hebben willen bereiken door het lozen van olie voor een op hem jagende concurrent. Ik heb niet de zekerheid dat het daar allemaal door komt, maar na zijn actieve racecarrière mocht hij de koninklijke OBE-onderscheiding in ontvangst nemen.
Bescheidenheid en zijn zachte hand brachten Fred Frith eeuwige roem. Zachte hand. Met harde hand heb ik zelf veel gemold. Dat is de schuld van de motor, zeg ik meestal gauw. Hij werkt niet altijd mee, hij daagt me uit. En dan heb je het over een harde kantoorhand. Er is al zo veel mee stukgemaakt. Wat zou ik wel niet kunnen vernielen als ik met mijn hersens en mijn temperament zo’n ruwe boerenhand had, waarmee je weidepalen in een stugge leemgrond hengst?!
Op de een of andere manier zit er bij ons menselijke soort iets nog niet helemaal goed, ligt er ergens een merkwaardige verbinding die er door de evolutie nog niet uitgefilterd is. Als we het mentaal niet aankunnen, schakelen we over op het fysieke. Gaan we met flessen gooien, ambulancepersoneel molesteren, een treinstel slopen. (Ooit wel eens een Lucas-lampenglas tegen de garagemuur gegooid? Het lucht wel lekker op, voor even. Een halve seconde later denk je aan de pakketbezorger, of-ie wel voorzichtig genoeg is bij de aflevering van het nieuwe, bestelde lampenglas.)
Het onbegrip heeft de geest verlaten en komt onder bevel van ons lichaam dat van zich af ramt, slaat en spartelt. En daar hoeft het lichaam nog niet eens middelen voor toegediend te hebben gekregen. Soms loopt het verkeerd af.
De geest heeft alles uit handen gegeven en kan dat op hol geslagen lichaam ook niet meer tot de orde kan roepen. De armen en benen moeten uitrazen. Die gaan voor alles. En als het lichaam weer tot bedaren is gekomen, mag de geest het verder opknappen, met berouw.
De combinatie van die evolutiefout met het sleutelen aan je motor is levensgevaarlijk, en niet zelden kostbaar.
Vast is vast. Tegen beter weten in doe ik toch alles op gevoel. En zit het even tegen dan is het al gauw meer lichaam dan geest. Duwen, draaien, lostrekken. Kopbouten knapten onder mijn handen af, subtiel aangebrachte fiberringetjes werden aan gort gedraaid, koelvinnen op uitlaatwartels sneuvelden.
‘Frith was a true gentleman, but a tiger in the saddle’, las ik over onze held in een necrologie uit 1988 in Classic Motorcycle Legends.
Ik gun het mezelf ook: scherpte van geest, of zeg koppie, koppie erbij en zachtmoedigheid in de handen. En geen kapotgegooide Lucasglazen meer.
Gebaseerd op column die eerder verscheen in Unapproachable van Norton Club Nederland